Eindelijk ben ik dan gearriveerd op die bijzondere plek. De plek die vaak gaat over leven en dood. De mannen van de beveiliging wijzen me naar mijn plaats.
Het is geen toeval dat ik hier sta. Je moet wel tegen een stootje kunnen. Ik heb in mijn leven al veel meegemaakt, het heeft me gemaakt tot de persoon die ik nu ben: ruimdenkend, met beide benen stevig op de grond, tikje eigenzinnig, niet conformerend aan wat iedereen van me verwacht. Rebels, ja zeg maar gerust stoer.
De volwassen geworden Pipi Langkous, met de roze beenophouders. Dat vind ik leuk, zo’n kleding-gadget. Het zegt alles over wie ik ben. Niet iedereen waardeert dit. De één na de ander wil me bedekken. Een lange broek erover. Misschien nog een extra shirt erover heen. Het trekt zo veel te veel de aandacht. Langzaam wordt mijn ware ik bedekt. Mijn tattoo verborgen, mijn ranke lichaam verdwijnt onder de opeengestapelde kleding.
Ik besluit dat het niet uitmaakt. De binnenkant: dat is tenslotte waar het om draait. En dan ben ik hier op de juiste plaats. Dagelijks worden in de kamers om mij heen tientallen mensen binnenste buiten gekeerd om te kijken of die binnenkant nog in orde is. Mooi werk. Soms hoor ik ze huilen. Soms gillen. Soms is het stil. Maar meestal hoor ik bemoedigende woorden. Zorgzame mensen. Dokters die in een andere taal spreken, die alleen de verpleegkundigen snappen. En ja, er wordt ook gelachen.
Het zonnetje schijnt en vanuit hier heb ik een goed zicht op mijn medebewoner. Ze heeft er zin in.